Deze blinde vlek kostte de bouw- en houtverwerkende industrie al 10 miljard euro

Achter het meeste hout in meubels, interieurs en houtbouw schuilt een kwetsbaar systeem, omdat we massaal leunen op slechts een handvol populaire houtsoorten. Dat maakt de hele keten buitengewoon gevoelig voor plagen, schimmels en klimaatstress. Eén nieuwe insectensoort of ziekte kan genoeg zijn om massale uitval te veroorzaken, met tekorten, prijsstijgingen en ontwrichting van de markt als gevolg. Een urgent en reëel risico voor alle fabrikanten en bouwers die afhankelijk zijn van hout. De keurmerken waar we nu blind op vertrouwen, bieden daar nauwelijks bescherming tegen.

PEFC International en de Forest Stewardship Council hebben veel betekend in de strijd tegen ontbossing en illegale kap. Maar hun criteria uit de jaren negentig sluiten slecht aan op de wereld van nu. Stormen worden heviger, droogtes duren langer en plagen verspreiden zich razendsnel via internationale handel en niets wijst erop dat dit de komende jaren minder wordt. Toch richten deze keurmerken zich vooral op beheersprocedures, niet op de ecologische weerbaarheid van bossen zelf.

In West-Europa en de Nordics, waar veel van ons hout vandaan komt, bestaat inmiddels bijna de helft van de grootschalige productiebossen uit een beperkt aantal soorten — vaak exotisch en geselecteerd op snelle groei en voorspelbare kwaliteit. Denk aan Douglas, Sitkaspar, Amerikaanse eik, robinia en Japanse lariks. Dat leek ooit efficiënt, totdat één plaag een groot deel van de voorraad kon wegvagen.

De bastkevercrisis in Duitsland liet dat pijnlijk duidelijk zien. In tien jaar tijd werd meer dan 300 miljoen kuub sparrenhout aangetast. Volgens rapporten van de Duitse boseigenarenvereniging AGDW – Die Waldeigentümer bedroeg de economische schade ruim tien miljard euro, met schattingen die oplopen tot twintig miljard. En dat was nog vóór de COVID-schok, waarin houtprijzen explodeerden, en de recente sancties die multiplexprijzen verdubbelden.

Wat ecologisch kwetsbaar is, blijkt economisch instabiel.

De oplossing is verrassend eenvoudig: meer diversiteit. Geen exotische experimenten, maar gemengde bossen met robuuste, inheemse soorten zijn aantoonbaar veerkrachtiger. Ze kunnen beter omgaan met droogte, stormen en plagen. Oude bomen en bosstructuren werken als buffers en behouden genetische diversiteit.

Door bossen weer gevarieerder op te bouwen, verklein je niet alleen de ecologische kwetsbaarheid, maar ook het financiële risico. Diversiteit is niet het tegenovergestelde van efficiëntie — het is de voorwaarde voor een stabiele, toekomstbestendige houtketen.

Wat denken jullie? Blijven we koste wat kost vasthouden aan constante kwaliteit uit grootschalige monoculturen? Of zien ontwerpers, architecten, fabrikanten en bouwers in dat diversiteit juist stabiliteit, minder financiële risico’s én een veel rijkere waaier aan prachtige houtsoorten biedt?